rustig zitten luisteren naar de muziek die zij mooi vond. Overigens was zij er aan gewend dat het mansvolk hierboven haar kneep, en lief tegen haar was, zoodat zij er zich verder niets van aantrok.
Puppelene kwam nu zelf ook binnen en sloot de deur achter zich; en tegelijk met haar — bijna alsof hij uit haar rokken kwam — verscheen nog een persoon, zoodat het benauwd genoeg werd in de kleine ruimte.
Het was een kleine bleeke man; Loppen had hem laatst eens hierboven gezien, en zij had den indruk gekregen, dat hij een gewichtige persoon was.
Terwijl hij op een kruk ging zitten, dicht bij de hospita, dwaalden zijn kleine waterblauwe oogen rond in alle hoeken, over alle personen, boven door het dakvenster en eindigden bij de deur, waarvan de grendel voorgeschoven en de sleutel omgedraaid werd.
Zijn gezicht was mager en bleek, alsof hij lang in het donker geleefd had. Het haar was rossig, bijna wit, en kortgeknipt met groote bochten aan de slapen; zijn handen waren bleeker dan die van anderen, maar kwamen zelden te voorschijn, want hij gebruikte ze, om er op te zitten.
Loppen moest ieder oogenblik naar hem zien; hij had zulk een vreemd gezicht; maar het allervreemdste was, dat hij een nieuw had, iedereen keer dat zij naar hem keek. Toen hij haar verbazing merkte, begon hij grimassen te maken en op het laatst zette hij zulk een leelijk gezicht, dat Loppen een kleinen gil gaf en opstaan wilde.
Maar toen lachte hij zachtjes zonder geluid en liet zijn gele tanden zien. Daarop ontstond er een geflui-