juffrouw Falbe zijn, maar geen een wist welke tegenspraak men er op vinden zou.
Toen zeide de kapelaan: „Excuseer, juffrouw Falbe — daar u het doel van deze vereeniging kent, weet u ook, welke menschen in de maatschappij wij zoeken om te redden. Veroorloof mij daarom een vraag: Is dit door u aanbevolen meisje, een gevallen vrouw?"
„Dat weet ik niet;" — antwoordde juffrouw Falbe haastig en kleurde, maar dadelijk daarop voegde zij er rustig bij: „zij is niet ouder dan zeventien jaar en juist daarom hoop ik, dat zij gered kan worden. Want, te oordeelen naar de omgeving waarin zij opgroeit, lijkt het mij haast een noodzakelijkheid, dat zij vallen en zinken moet — zooals wij dikwijls zien, dat meisjes in haar positie doen."
„Ja — juffrouw! — daarop moet ik u antwoorden — dat ik ten eerste uwe moderne meening over de noodzakelijkheid niet deel. Ik voor mij geloof — en ik ben — zelfs wanneer de nieuwe wijsheid van den tijd mij uitlachen wil — ik ben gelukkig te gelooven, dat zelfs daar, waar het menschenoog den zekeren, den noodzakelijken weg tot het verderf ziet, dat zelfs daar plaats is voor Gods liefdevolle besluiten. En wat nu de zaak zelve aangaat", voegde de kapelaan erbij en keek de vergadering rond, „zoo moet ik hierbij aanmerken, wat ik vroeger reeds de eer had in dezen kring te ontwikkelen — dat waar het onze plicht is onze werkzaamheid te beperken tot een bepaalde gemeente, wij ook dienen vast te houden, dat ons reddingswerk een bepaalde klasse menschen omvat. Dit hebben wij ook willen uitdrukken in den naam, dien wij gekozen hebben: De vereeniging voor