sluitingswoorden, voorgesteld, dat de zaak voorloopig rusten zou tot den herfst, want nu kwam de zomer; alle begunstigers van de stichting reisden naar een badplaats of naar het land; daarom moest men zich beperken om in stilte te werken, zooals de kapelaan zich uitdrukte — tot het najaar wanneer men weer vergaderen zou — als de Heer wilde — met vernieuwde krachten.
Het werken in stilte was niets voor de inspecteursvrouw. Zij verlangde daarentegen op de een of andere manier uit te blinken, maar daaryoor was geen gelegenheid. Ten laatste liet zij het register gesloten op de schrijftafel liggen; maar zij liet het toch daar liggen; het was altijd een mooi voorwerp en alle vreemden vroegen immers wat dat was.
Op een mooien Meimorgen tusschen 10—11 uur kwam de meid in de slaapkamer en meldde, dat juffrouw Falbe in de kamer was om met de inspecteursvrouw te spreken.
Mevrouw wilde eerst belet geven; maar toen zij hoorde dat het de vereeniging voor gevallen meisjes van St.-Petri betrof, trok zij een elegant huistoilet aan en kwam binnen, maar zij was toch een beetje uit haar humeur, dat was net iets voor juffrouw Falbe om op een ongelegen uur te komen.
„Gij herinnert u mevrouw,” zoo begon zij, „dat ik een tijdje geleden een jong meisje aan uwe vereeniging recommandeerde? Gij zult u ook herinneren wat haar aannemen verhinderde?”
Mevrouw knikte stijf.
„Deze verhindering is nu helaas weggevallen.” Juffrouw Falbe’s stem klonk een weinig scherp, toen zij