dat het kind doodgeboren was, en toen zij opkwam en begon rond te loopen, voelde zij zich zoo gelukkig als zij in lang niet gedaan had. Haar schoonheid keerde terug, haar oogen werden weer helder en haar figuur gevulder.
Op een avond toen madam juist uitgegaan was voor haar praktijk, kwam Svend.
Else werd er door verschrikt, want madam had haar uitdrukkelijk verboden hem te ontvangen: zij wilde eerst zelf met Svend praten.
Maar zij kon hem toch niet wegjagen ; hij liet zich ook niet verjagen; het was zoo lang geleden, dat zij elkaar gezien hadden. Loppen stelde zichzelve gerust daarmee, dat zij het madam vertellen zou wanneer zij thuis kwam, nu moest het maar gaan zooals het kon.
Dat deed zij echter niet; toen het op stuk van zaken aankwam, had zij geen moed; en Svend ging voort haar een paar maal in de week te bezoeken, — liefst Zaterdagavond.
Of madam Späckbom iets vermoedde, kon zij niet te weten komen, maar het hinderde haar; toch kon zij er niet toe komen om toe te geven. Het werd ook moeielijker, hoe langer het duurde, en op het laatst had zij niet den geringsten lust om met madam vertrouwelijk te praten.
Daar was zooveel zonneschijn in Juli en Augustus en daarvan kwam zoo weinig in madam Späckbom’s nauwe straat.
Loppen zat bij het raam en zag op naar den heme] en zij dacht zoolang aan Svend en aan de tegelfabriek en aan al die blanke parels, die van het waterrad huppelden en aan des kosters rozen. Zij