loopt zij weer weg. Want ik ken dat bloed, ik! en behalve dat, hoor ik nu, dat hij, haar jongen, van een Zigeunergeslacht is; had ik dat maar geweten, dan zou ik hem nooit toegestaan hebben, haar weg te brengen op dien onzaligen ayond.”
„Het zou toch nog kunnen gebeuren. dat zij terug komt,” bracht juffrouw Falbe ertusschen.
„Ja, laat haar dat eens probeeren,” riep madam dreigend.
„Maar madam Späckbom! Gij wilt toch uw handen niet, heelemaal van haar aftrekken.”
„Ja zeker wil ik dat, juffrouw Falbe! Zoo waar als ik Carolina Späckbom heet! Het zou zonde en schande zijn om zoo iemand te helpen; die zich niet wil laten helpen; er zijn er waarlijk genoeg die er meer behoefte aan hebben.”
„Ja maar degenen, die zich niet willen laten helpen, hebben juist het meeste behoefte aan hulp.”
„Excuseer, juffrouw Falbe! maar daar is niets geen logica in; soms bent u al te wijs en geleerd, geheel als dr. Bentzen; ja dat wil zeggen, u bent wel tienduizend maal beter in ieder opzicht, dat is niet te vergelijken !” voegde madam erbij, geheel verschrikt erover, dat zij er toe gekomen was om de voortreffelijke juffronw Falbe met iets zoo afschuwelijks als dr. Bentzen te vergelijken.
Het werd een harde winter voor de armen. Het gold nu maar een van de weldoende dames machtig te worden, die hulp van de verschillende vereenigingen bracht. En de hulp kwam tot velen, en deed goed, waar zij kwam.