Maar er waren er ook onder, wien het niet gelukte om de hulp te bereiken, en velen, tot wie de hulp niet neerdalen wilde. Want daar waar schuld zich met de ellende vereenigde, kan de hulp eerder een vloek worden, en het was een zonde om het brood te nemen van de waardig behoeftigen, die met tranen en zegeningen dankten.
Loppen kreeg niet langer hulp; allen werden het langzamerhand moe haar te helpen. Toen zij en Svend in den laten herfst van de tegelfabriek naar de stad getrokken waren, leefden ze vlot een week lang van de rest van zijn zomerverdienste ; maar toen die op was, hadden ze geheel niets meer.
Want, wat madam Späckbom eenmaal gezegd had, dat Else en Svend bij elkaar pasten, was maar al te waar. Zij waren juist even lichtzinnig, even blij om goed te leven en ongeschikt om te verdienen. Svend was in dat opzicht nog de beste; maar hij verdronk het verdiende loon dadelijk.
Loppen daarentegen slaagde erin om de een of andere weldoende dame een tijdje voor den gek te houden, maar toen dat een eind nam, was zij door de heele stad zoo erg berucht, dat zij geen plaats meer wist, waarheen zij zich zou wenden.
Toen verliet zij Svend en volgde een ander die nog net een paar schellingen had; kwam naar hem terug en verdween weer zoo dat niemand goed wist, waar zij zich ophield.
Zelfs juffrouw Falbe had haar uit het oog verloren. Op vergaderingsmiddagen pleegde de inspecteursvrouw Loppen als een voorbeeld te noemen hoe het met onmatige vrouwen uit het volk afloopt, als zij eenmaal