in de ooren gonsde. Een van de schoonmaaksters nam op dat oogenblik haar licht weg, zoodat de in ’t hout uitgesneden hoofden van den preekstoel te voorschijn kwamen.
Else staarde ze aan, en hare oogen vervolgden het zwakke licht naar alle hoeken van de kerk, en naar boven in de hooge bogen, waar nieuwe hoofden schemerden tusschen de gebeeldhouwde steenen, bloemen en lovertjes.
Het was haar alsof het sterke klokkengelui van den verlichten preekstoel stroomde, geheel zooals toen zij nog bevend aan madam Späckbom’s zijde zat, terwijl de predikant tegen de zondaren donderde en harde woorden over hel en verdoemenis over haar hoofd uitstortte. En nu hadden al deze harde woorden zich tusschen de steenen bloemen verstopt en staken het hoofd vooruit om te zien of zij daar was.
Een man klom op door een luik in de planken van het koor, nam het licht en naderde. Op den witten muur gleed zijn schaduw als een lange zwarte duivel, die kwam om haar te halen. Zij zag hem naderen ; de angst verlamde haar beenen, zoodat zij niet op- komen kon uit de bank; zij was vastgebonden ; zij was ingesloten in de kerk alleen; en daar kwam hij, het licht flikkerde, de klokken bruisten tegen haar ooren; half waanzinnig vloog zij op met een gil en liep ; hij was haar vlak op de hielen ; duizenden hoofden en spitse vingers wezen naar haar; daar is zij, daar, daar; zij wierp zich tegen de deur, die open was; zij was buiten, zij was vrij; het was haar alsof zij uit des duivels eigen klauwen verlost was.
Het was, zooals de volksmond zegt, echt Kerstmis-