weer! Sterhelder, en de wind was zoo koud, dat men best den pels verdragen kon.
Else haastte zich naar de Ark. Er was licht boven bij de Falbe’s; zij was nog niet van den schrik in de kerk bekomen, en durfde niet dadelijk naar boven te gaan.
Daarom sloop zij de binnenplaats van madam Späckbom binnen, waar zij zoo goed bekend was. Een brandende vetkaars stond op de keukentafel ; Loppen keek naar binnen, maar daar was niemand. Zij kreeg een onweerstaanbaren zin om binnen te gaan; het scheen dat beiden, madam en het dienstmeisje, uit waren. Zij kon van oudsher de klink oplichten op een bijzondere manier, zonder dat het leven maakte.
Alles was als vroeger; zij kende ieder voorwerp en ieder luchtje in de keuken. Er stond een bordje met een gesmeerde roggebroodsnee op de bank. Loppen was buitengewoon hongerig, toch roerde zij het niet aan, zij kon immers dadelijk voedsel op een eerlijke manier krijgen.
Om niet in verzoeking te komen, opende zij voorzichtig de deur naar de kamer ; daar was niemand.
De gaslantaarn buiten op den hoek van de straat stond midden voor een raam, zoodat er altijd ’s winters schemer in de kamer was; en op eene tafel zag Else drie, vier groote pakken liggen. Loppen was geheel bekend met de gebruiken van het huis; zij begreep, dat het kleeren en levensmiddelen waren, die madam Späckbom onder haar armen op Kerstavond verdeelen wilde.
Toen zij half nieuwsgierig, half gedachteloos ieder pak bevoelde, gooide zij iets op den grond.