sultaten bereikte—dat de lieden rilden bij zijn aanklacht en zijn werken gretig lazen en hem veel lof en geestdrift wijdden—maar de werkelijkheid onveranderd en onverbeterd liet, toen volgde logisch de slotsom dat de Nederlanders al een zeer armzalig en verdorven ras waren, te lui, te zelfzuchtig en te onverschillig om te verwezenlijken wat zij prezen op het papier en toejuichten met den mond.
Dieper en dieper in deze onvermijdelijke misvatting zich nestelende, en, met artistieke behagelijkheid de schoonheid van zijn vergeefschen kamp en edelaardige smart genietende, dwaalde hij al verder en verder van de waarheid die, had hij haar eenmaal begrepen—beter gezegd, hadden de tijdsomstandigheden hem geopenbaard het verband tusschen de grieven die hij wilde wreken en de algemeene zonde van de klasse zijner vijanden—van hem zou hebben gemaakt den geniaalsten, den eersten van de revolutionnaire leiders van het proletariaat in Holland. Maar—en zie hier wederom een bewijs dat de maatschappelijke ontwikkeling, schoon zij door het optreden van personen bevorderd kan worden, zich door geen persoonlijke bemoeiing laat vervangen, zoodat zelfs een uitverkoren individu als Multatuli, indien hem de maatschappelijke gegevens ontbreken die noodig zijn om onder de leiding van groote mannen zich te ontwikkelen tot belangrijke historische gebeurtenissen, slechts een gering resultaat kan bereiken, en zelfs gevaar loopt in eigen verkeerdheden zich te verstrikken—maar de scheiding der maatschappelijke klassen was in ons land omstreeks de jaren, dat Douwes Dekker zich een oordeel vormde over de publieke zaak, nog zelfs niet begonnen. Zou het, mogen wij vragen, ondenkbaar zijn geweest dat toen of althans later, in de jaren van het ontstaan, in de jaren van het verschijnen en eerste succes van den Max Havelaar, een Nederlandsch publicist door zijne scherpzinnigheid den dieperen grond had gevonden van de euvelen tegen welke hij protesteerde? Een kalm, een beschouwend wijsgeer, die de buitenlandsche socialistische beweging en litteratuur