het socialisme er naar vragen, dan zou men een afzonderlijk konfektiemagazijn moeten inrichten. En Multatuli werd zoo zeer bezig gehouden door het achter hem liggende schouwspel van de buitengewoonheid welk hij zelf had verschaft, dat de aanwezigheid van dezelfde dingen om hem heen, nu gewoon geworden, niet door hem werd opgemerkt. Terwijl de socialistenwet in Duitschland honderden broodeloos maakte, in de gevangenis wierp, het land uitdreef, een lijden en een verdrukking, die geene fraaie letteren inspireerde maar tot edele daden spoorde; bleef Douwes Dekker recht vragen voor "Havelaar" en zag niet het onrecht dat een geheele klasse leed—zoo drukte op hem het noodlot van te behooren tot de bourgeoisie die zelfs door hare deugden kwalijk wordt gediend.
Wat Multatuli in vele van deze brieven over socialisme of aan socialisten—een enkele maal aan demokraten—schreef, kunnen wij niet anders dan aan ijdelheid en tot idée fixe verworden zelfbeschouwing wijten. Echter niet dan met het voorbehoud, dat in de omstandigheden waarin hij verkeerde, zijne kracht zich als deze zwakheid noodzakelijk moest voordoen.
VI
Dekker weigerde het kongres bij te wonen op argumenten welke hen die hem uitnoodigden, zullen overtuigd hebben dat revolutionnaire of zelfs hervormingsgezinde mannen niets meer te verwachten hadden van Hollands grooten schrijver. Meer nog: zijn brief bewijst een schrikwekkende afwezigheid van realiteitskennis; Multatuli, aan zich zelven overgelaten, aan de zelfstreeling van het besef zijner kwaliteiten, aan het teisterende gevoel van zijn onmacht, in onwetendheid van wat buiten zijn wereldje gebeurde, was vervallen tot eene aan ontoerekenbaarheid grenzende ijdelheid.
Dekker, als een verontschuldiging voor het aanvankelijk onbeantwoord laten van de uitnoodiging, brengt de opmerking te pas dat ook hij nog geen antwoord heeft