Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/133

Deze pagina is gevalideerd

vreesd, waarvan het maatschappelijk motief ontbreekt, en alleen het goede mag worden verwacht, waarvan het maatschappelijk motief aanwezig is.

De bijzondere toepassing is deze:—een ekonomisch sterke klasse heeft politieke machtsinstellingen geschapen of van bestaande zich meester gemaakt. Het is geen menschelijke eerzucht, zoo maar, die geleid heeft tot het vestigen van een staatsgezag; maar eerst de mogelijkheid om zich te verrijken (de maatschappelijke voorwaarde) heeft de wenschelijkheid doen gevoelen van machtsmiddelen om de rijkdommen te bewaren, om de gelegenheid tot plunder te bestendigen. Wie in het oog houdt, dat ekonomisch verschil de oorsprong is geweest van het gezag, dat ekonomische gelijkheid aan het begrip van vrijheid een eind zal maken wijl dan de tegenstelling met onvrijheid ontbreekt—die moet begrijpen hoe weinig bezorgd wij ons maken voor het gevaar, dat, is eenmaal de ekonomische gelijkheid gevestigd, de vrijheid te loor zou gaan—tenzij dan wederom ekonomische ongelijkheid intrad.

Burgerlijke voorstanders van de vrijheid, echter, zinnen op maatregelen om alle personen of instellingen met gezag bekleed, van gezag te ontdoen. Wanneer zij geslaagd zullen zijn, rekenen zij het gezochte maatschappelijk heil gevonden te hebben. Dan kan ieder doen wat hij wil, en is niemand meer in staat een ander te dwingen of te hinderen. Dit zou, zooals gezegd is, in den klassenstrijd van tegenwoordig weinig of geen kwaad kunnen, en zelfs ten bate van de arbeiders strekken, omdat de strijd van de arbeiders ook gericht is tegen de gezaghebbers, namelijk tegen de bezittende klasse. Maar nu komt het beslissende onderscheid tusschen socialisten en anarchisten. De anarchisten zien zoo weinig zuiver wat de proletarische beweging beduidt, dat zij zich geheel vergissen in den vijand. Zij deelen zoo weinig de maatschappelijke theorie, dat zij aan eene algemeene menschelijke heerschzuchtigheid gelooven, en het gezag meenen te moeten bestrijden, inplaats van de gezagvoerende en gezagoefenende personen en instellingen—van de bour-

129