Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/136

Deze pagina is gevalideerd

Mijn eisch is—en dit vind ik liberaal—vrijheid van onderwijs."

De anarchisten strijden een ijdelen strijd tegen het begrip Staat. De arbeiderspartij die zegt: de Staat willen wij zijn, is haar even weinig sympathiek als de bourgeoisie die de Staat is, zonder het te zeggen. Zij hebben gezien wat er van Staat en staatsinstellingen wordt in handen van de bourgeoisie, en, omdat zij de redenen niet kennen en alleen de werkingen gevoelen, blijven zij dood op een theorie dat Staat en staatsinstellingen niets anders kunnen zijn dan wat de thans heerschende klasse er van heeft gemaakt. Dit is het anarchistische verzet tegen het parlementair stelsel en het kiesrecht, zooals het ook bij Multatuli in zijn brieven wordt gevonden.

Aan Dr. H.C. Muller, d.d. 15 Augustus 1886 schrijft Dekker—woorden, die stuk voor stuk in de anarchistische geschriften en redevoeringen herhaald worden—het volgende:

"Niet alleen dat ik niet socialist ben, ik ben anti-socialist. De socialisten willen den "staat" almachtig maken, ik dring aan op de meest mogelijke inkrimping der bemoeienis van 't noodzakelijk kwaad dat men "Regeering" noemt. Zij houden zich voortdurend bezig met het voorstaan en doordrijven van nieuwe wetten, ik beweer dat men zich hoofdzakelijk moest bezighouden met afschaffing van wetten. Zij blijken te smachten naar verzwaring van juk, ik eisch, binnen de grens van 't mogelijke: vrijheid. Zij staan 'n wreede ongelijkheid voor, door de meest ongeëvenredigde verhoudingen, behoeften en aanspraken naar een stupiden maatstaf te bepalen... Zij willen alle kans op winst in de levensloterij vernietigen door 't ongerijmd afschaffen van de Nieten, ik wil de schelmen straffen die sedert zeer lang, ja voortdurend, de prijzen stelen, en dit—behoudens gedeeltelijke verandering van personeel—zullen blijven doen als de socialisten aan 't roer komen."[1]

De stemrechtbeweging, die in dezen tijd valt, wordt

  1. Bl. 322/3.
132