Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/159

Deze pagina is gevalideerd

History of the Factory Movement I, 29; 1857), "die de tot vervelens toe herhaalde, onware en dwaze beschuldigingen te niet doen van de tegenstanders der fabriekswetgeving, dat zij haar oorsprong had in de overgevoeligheid van z.g. liefdadigheid, valsche menschlievendheid en samaritanisme. Zij bewijzen dat de fabriekswetgeving voortkwam uit zelfbehoud."

Dit doel, het zelfbehoud van de klasse der werkgevers, moet grootere inspanning vorderen naarmate het gevaar dreigender wordt. Wat Marx las in een verslag van Engelsche fabrieks-inspekteurs over 1859, dat als resultaat van de Tien-urenwet, "de arbeiders in de aan haar onderworpen bedrijven, voor geheele ontaarding bewaard zijn, hun lichamelijke gesteldheid gered is," enz. (Kapital, I, 266), achtte 40 jaren later prof. Conrad (met bijna dezelfde woorden) even noodig voor Duitschland. "Alleen door wettelijke regeling", schrijft hij aan het slot van zijn artikel over het onderwerp in het Handwoordenboek der Staatswetenschappen (I, 607) "kan eene ontaarding van de stedelijke en in 't bijzonder van de industriëele bevolking worden tegengegaan." Het verschil met vroeger is, dat arbeidswetgeving ook van het kapitalistisch standpunt daarom steeds meer onmisbaar wordt, wijl de bevolking steeds meer gaat behooren tot het industriëele proletariaat, en op aanvoer van frissche krachten van het land dus minder te rekenen valt. Naarmate de arbeid meer aan het kapitaal wordt onderworpen en daardoor de arbeidsvoorwaarden bezwaarlijker voor een grooter getal personen, eischt het kapitalistische zelfbehoud uitbreiding en bevestiging van het beschermend stelsel. De Duitsche beroeps- en bedrijfstellingen van 1895 zijn gebruikt geworden om het gewicht van dezen eisch te doen gevoelen. Het weekblad Soziale Praxis wijdde aan dit belang een hoofdartikel in zijn nummer van 7 Oktober 1897 (III, 2). De noodzakelijkheid van arbeidswetgeving, lezen we, "wordt dringender naarmate de arbeidersklasse in omvang en beteekenis toeneemt; en hoezeer dit in Duitschland het geval is, heeft de beroepstelling van 14 Juni 1895 ons doen zien. Ph. Arnold schrijft desgelijks

155