Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/23

Deze pagina is gevalideerd

heid vond om onder een vloed van scheldwoorden aan het adres van den koopman den winkel te verlaten. De tweede is van dergelijken aard. Een „botboer" wilde jufvrouw Bouhon een, naar de berekening die zij den man met welsprekendheid voorhield, te hoogen prijs afnemen; toen hij niet wilde luisteren, maar nu vriendelijk, dan smeekend, straks overredend, altijd hardnekkig volhield het voor niet minder te kunnen doen, liep haar de gal eensklaps over, en met een krachtigen zwaai gaf zij den volhouder een zet dat hij te midden van zijn panharing in de kar terecht kwam. Daarop pakte zij het voertuig beet en slingerde het met man en al eenige passen achteruit, zoodat het omkantelde en den woedenden „botboer" begroef onder de visschen. Deze gebeurtenis bezorgde Cornelia Bouhon den bijnaam van jufvrouw Panhaaring.

Gedurende den loop van 1762 schijnen de echtelieden zich zeer ordelijk gedragen te hebben. Wij hooren ten minste van geene klachten, noch bestraffingen. Tezamen ontvingen zij nu ƒ 10 per speelavond, en bovendien ƒ 250 aan jaarlijksche toelagen „recognitien". Tevens ontbrak het niet aan „douceurs". Daarbij werden zij op hun verzoek ook als figuranten gebruikt om, wanneer zij geen rol hadden te vervullen, toch nog iets te verdienen, hetgeen in onze dagen hoogst wonderlijk zou schijnen.

Terzelfdertijd, Mei 1762, werden de Bouhons, voor twee achtervolgende jaren geëngageerd; wel een teeken van de hooge waarde door de regenten aan hen gehecht. Hoe toegevender en guller de bestuurderen werden, des te weerbarstiger en hebzuchtiger werden onze echtelingen, die zich ook weer in deze dagen met kracht lieten gelden.

 
19