Deze pagina is gevalideerd
beidersklasse betreft maar het gereede produkt van den handwerker.
- "Stel, zegt hij, twee schrijnwerkers van gelijke vermogens, ijver, kunde, werkzaamheid en bekwaamheid. Laat den een voor ieder kabinet hetwelk hij verkoopt, moeten opbrengen 8 gulden, en stel dat hij daar nog bij winne 2 gulden, zoo zal hij met het verkoopen van duizend kabinetten 2000 guldens winnen, en daarvan kunnen leven: en teffens 8000 gulden opbrengen.
- Zoolang als de ander even zoo veel moet opbrengen, staan zij gelijk: maar stel verder, dat het opbrengen tot 9 guldens rijze, en dat hij van 1000 guldens leven kan, dan kan hij nog zijn handwerk aanhouden: zoolang namelijk als de ander zijn winst van 2 guldens niet vermindert; maar, wanneer de andere, in de plaats van 2 guldens te willen winnen, zich vergenoegen wil met één gulden winst, dan is het blijkbaar dat diegeen, welke 9 guldens moet opbrengen, de kabinetten niet kunnende verkoopen zonder winst, zijn handwerk niet zal kunnen aanhouden, en wel enkelijk om de verhooging van éen gulden op hetgeen hij opbrengen moet.
- En dus zal diegeen, welke in de plaats van 9000 guldens, welke hij meende jaarlijks uit den arbeid van den schrijnwerker te trekken zelfs missen de 8000 guldens: want men kan niet stellen, dat de koopers, alles buiten dat gelijk staande, niet verkiezen zullen bij diegeen te gaan, bij wien zij 't goedkoopste gerieft worden." (Dl. IV bl. 79/80).
Bij Luzac heeft dit voorbeeld een hooge aktueele en praktische beteekenis. Het was op deze manier dat werkelijk de stand der handwerkers en fabriekeurs sedert onheugelijke tijden door de regeerende oligarchie uitgebuit was geworden. Luzac schrijft het diepe verval van de inlandsche nijverheid in de eerste plaats aan het systeem der verbruiksbelastingen toe, die zoowel den prijs van de arbeidskracht deden stijgen als den onder-
247