Inderdaad is dit de eenige uitkomst voor een handelskapitaal dat zich niet bijtijds weet aan te passen aan de veranderde omstandigheden, als handelskapitaal ondergaande, om als industrieel kapitaal krachtiger dan ooit te herrijzen.
Reeds voor het einde van de 17e eeuw begon het Hollandsche fabriekwezen te verminderen. Wijl niet of weinig met eigen materiaal gewerkt werd, afgezien van andere omstandigheden die de mededinging verzwaarden, moest het teruggaan krachtens dezelfde groote oorzaak welke ook den handel bedreigde—nl. de ekonomische vooruitgang van andere landen.[1] Geheele landstreken, te voren geheel afhankelijk van de Nederlandsche scheepvaart en de Nederlandsche industrie, begonnen in den loop van de eeuw die wij noemden, door eigen handel en manufaktuur in hunne behoeften te voorzien. Bekend zijn b.v. de verderfelijke gevolgen der Engelsche "akte van navigatie" en van de maatregelen genomen door den Franschen minister Colbert.
- ↑ Tegenwoordig verslinden de geldopnemingen der buitenlandsche mogendheden, en zelfs de volksplantingen der buitenlandsche volken, het grootste gedeelte (onzer) rijkdommen (Luzac, Hollands Rijkdommen, 1783; IV, 765).
een bloeiende industrie ontstaan".—Prof. Brugmans, Handel en Nijverheid van Amsterdam in de 17e eeuw, Den Haag, 1901—4, bl. 208.
"Het is dan de Scheepvaart en de Commercie, die aan onze Ingezetenen de occasie heeft gefourneert, omme de wolle en verdere ingrediënten, die tot de Fabryk der Manufacturen noodig waren, uit andere Landen herwaarts over te brengen.... welke gefabriceerde Goederen vervolgens met onze Schepen, en door onze Koopluiden onder hunne andere Negotie met zeer goede gevolgen zijn verzonden na alle Oorden van de Wereld".—Luzac, Hollands Rijkdom, Leyden, 1783, Dl. IV, Bijlagen, bl. 57.
Zie hier eenige bijzonderheden over de wol- en lakenindustrie, volgens het hier boven aangehaalde werk van Brugmans.—De in Holland verwerkte wol kwam uit Spanje en Engeland; de inlandsche scheen voor "de draperie" minder geschikt te zijn geweest. "Wel 4⁄5 van de Spaansche wol ging naar Nederland, terwijl omgekeerd het laken voor een groot deel weer naar het land der merinosschapen terugging."
Reeds in 1614 werd de uitvoer van ongeverfd laken, dat naar Holland placht te gaan om geverfd te worden, door de Engelsche regeering verboden. Het schijnt echter dat dit verbod niet werd nageleefd wijl men in Engeland die kunst niet verstond. De ververij bleef nog lang een voorspoedig bedrijf. Overigens deed de bepaling die den uitvoer van wol en den invoer van laken aldaar belette, aan de Amsterdamsche manufaktuur groote schade.
Sir W. Petty beschrijft in 1676 de Hollanders als de "vrachtvaarders van de geheele handelswereld, bij machte waarvan zij alle goederen aanbrengen om thuis bewerkt te worden en dan weer terug naar het zelfde land waar de stof vandaan komt."—Immers zij bewerken, zegt hij, suiker van West-Indië; timmerhout en ijzer uit de Oostzee; hennip van Rusland; lood, tin en wol van Engeland; kwiksilver en sijde van Italië; garens en verfstoffen van Turkije, enz." Political Arethmetick, ed. 1751; bl. 31 en 71.