Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/260

Deze pagina is gevalideerd

manufakuren of waren bepalen, is iets dat rechtstreeks aanloopt tegen de algemeene grondbeginselen waarnaar onze koophandel zich moet richten."[1]

"Zou men, vraagt hij, willen, dat een Amsterdamsch koopman de Noordsche of Aziatische volken dwong waren die in Holland gemaakt zijn te nemen, wanneer dezelven van Italiaansche, Fransche en Engelsche waren voorzien willen zijn?" (T.a.p. bl. 268.)

Wat de handelaar niet of niet naar den eisch tehuis gedaan kan krijgen, dat laat hij elders maken, en vreemde fabrikanten werken voor Nederlandsche rekening. "Wel is waar erkent Luzac, dat onze fabrieken daardoor nog meer te gronde gaan: maar nimmer moet een verlies tot reden strekken om ons een tweede verlies toe te brengen," enz.[2]

Inderdaad is deze positie van niet zelve de produktie uit te oefenen maar alleen de middelaar te zijn die den goederenruil tusschen allerlei produktiesferen tot stand brengt, welke onafhankelijk van dezen handel bestaan, tegelijk de kracht en de zwakte van het kapitaal op deze wijze werkzaam. Zoodra zich op eenig gebied een zelfstandige handel ontwikkelt, dan ook natuurlijk door politieke en militaire machtsontwikkeling vergezeld, lijdt de koopmanschap van het andere gebied schade. Ontstaat vervolgens in het vreemde land een kapitalistische industrie, die tegelijkertijd den handel onderwerpt en nieuwe krachten geeft, dan is de konkurrentie van de koopmansschap die enkel koopmansschap is gebleven, geheel onmogelijk geworden. Toen voor ons land de tijd was gekomen om de gedaanteverwisseling van handels- tot industrieel kapitaal te voltrekken, en de uitgeputte koopmansschap de hulp eener inheemsche nijverheid dringend behoefde, was er niets dat haar kon steunen en opnieuw doen bloeien. Met uitzondering van den landbouw, de eenige inheemsche nijverheid die, door het han-


  1. Hollands Rijkdom, IV, 268.
  2. Hollands Rijkdom, IV, 269.
256