Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/267

Deze pagina is gevalideerd

verbieden hunne waar anders dan aan de kooplieden, hun stadgenooten, te verkoopen, een zooveel mogelijk onbelemmerde konkurrentie onder de industrieelen eischte. "De koopman-winkelier was de bezitter van het kapitaal, die de kleine producenten, in naam vrij, doch inderdaad geheel afhankelijk, voor zich liet werken en hunne produkten opkocht."[1] Vrije konkurrentie, dus, die gelijk altijd middellijk ten voordeele van de verbruikers kon komen, kwam voort uit geen ander beginsel dan het onmiddellijk voordeel van de kooplieden, de regeerende klasse in den Staat. Doch zelfs naar den schijn van eenige principieele of belangelooze liefde voor de vrijheid van bedrijf zoekt men tevergeefs, b.v. in een door Van Rees aangehaalde Amsterdamsche verordening uit het begin van de 17e eeuw, die, "ten einde te voorkomen dat de leden van een schippersgilde hunne diensten te duur zouden laten betalen, de vrachtloonen vaststelde, onder bepaling dat wel minder maar niet meer zou mogen gevorderd worden."

Een nog korteren weg gebruikten sommige stedelijke regeeringen "door de vorming van een schippersgilde opzettelijk tegen te houden, opdat hun monopolie de belangen des handels niet in den weg zou staan."[2]

 

II

 

De zeventiende-eeuwsche ekonomisten in ons land—representanten van kapitaal en regeering—zetten den oorlog tegen de handwerkers en hunne strijdbare organisaties in hunne geschriften voort.

De gilden benadeelen de verbruikers, tegenover wie zij monopolies vormen. De nijverheid door het weren van vreemdelingen, die zij buiten het lidmaatschap sluiten. De


  1. Dr. W. van Ravesteyn Jr. t.a.p. bl. 165.
  2. Van Rees, t.a.p. bl. 133.—"In de definitieve uitspraak van Karel V betreffende het stapelregt van Dordrecht komt insgelijks een bepaling voor met het doel om te voorkomen dat het uitsluitend regt van het wijnkoopersgilde aan den buitenlandschen handel afbreuk zou doen." (Id., bl. 131). "De ordonnantiën omtrent de dienaren van den handel hebben slechts één kenmerk: zij zijn uitgevaardigd in het belang van de kooplieden, van den handel, als men wil." (Van Ravesteyn, t.a.p., bl. 50).
263