Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/268

Deze pagina is gevalideerd

kooplieden, doordat zij hooge prijzen vragen en hun aldus beletten te konkurreeren met 't buitenland. Den Staat, eindelijk, door het sterker maken van de schamele, onwetende, tot baldadigheid en oproer geneigde bevolking.

Proef afleggen om lid van het gilde te worden, zegt een schrijver in 1662[1], is goed en kan strekken tot een aanbeveling van den gezel. Maar verkeerd is het verbod om zonder de proef te arbeiden, wijl een beletsel voor de industrie. Men zegt dat het de broddelaars voorkomt: onjuist, want de leerlingen worden tegen betaling ingeschreven en leeren niets anders van het vak dan juist het proefstuk. Zoo handelen de meesters uit inhaligheid, zij krijgen geld toe of behoeven bijna geen loon te betalen. Dan worden bovendien de leerjaren noodeloos verlengd. Het lakenbereiden kan in twee maanden worden geleerd, volgens de verordeningen wordt er twee jaar over gedaan.

De gildemeesters toe te laten tot een souvereine vergadering is daarom volkomen verkeerd. Door hun eed gebonden de belangen waar te nemen van hun korporatie, zullen zij natuurlijk gesteund worden door de gezellen in het vak, en daardoor een overwicht krijgen op hun medeleden. "En bijna het ergst van alles is dat gildemeesters, als afkomstig van ambachtslieden, doorgaans op het stuk van regeering zeer onwetend zijn, zonder opvoeding, studie, ervaring of kennis van vreemde toestanden. Lieden van kleine middelen zijnde, kunnen zij bij oorlog en revolutie weinig verliezen, en hun broodwinning gemakkelijk naar vreemde landen overbrengen." "Meer nog: het waarachtig belang der ambachten is meest altijd strekkende tot nadeel aller andere ingezetenen. Want vermits zij leven van het vertier der handwerken in hunne stad, loopen al hunne gedachten voortdurend over maatregelen waardoor zij hun waren aan hun mede-ingezetenen tot hoogere prijzen zullen kunnen opdringen."

Een publicist van 1684, schrijver van een "Vertoog dat


  1. Consideratien van Staat ofte Politijke Weegschaal, beschreven door V.K., Amsterdam 1662, bl. 288/89.—Volgens O. van Rees is Jan de la Court de samensteller: "Verhandeling over de Gronden en Maximen van Pieter de la Court", 1851, bl. XIII.
264