prijs te houden. Het wordt als een schande onder hen beschouwd zijn woord te breken. Al wat zij op deze wijzen extra verdienen, wordt op hun bijeenkomsten verbrast. De zekerheid die de organisatie hun verschaft, maakt lui en verkwistend. Het arbeidsloon moet afhangen van de kwaliteit van het werk. De regel "gezet loon voor gezet werk", door de gilden afgedwongen, is verderfelijk, zoolang althans men niemand tot goed werk kan verplichten. Want wie voor redelijk werk evenveel loon betaald krijgt als de beste, zal zich niet bijzonder inspannen—voornamelijk als er geen overvloed van aanbod is. En door een moeilijke proef, lange leerjaren en beperking van getal meesters, zorgen de gilden er voor dat het aanbod zooveel mogelijk beneden de vraag blijft.[1]
Zoo spreekt het kapitaal, dat nog niet over de arbeidskracht naar willekeur beschikt, en, aldus in zijn rechten verkort, iederen weerstand van de arbeidende klasse—die zoowel de knechts als de bazen omvat—als een misdaad tegen het algemeene welzijn beschouwt.
III
"De geschiedenis van Hollands ondergang is de geschiedenis van de onderwerping van het handels- aan het industrieele kapitaal."
Deze uitspraak van Marx (Kapital III, Kap. 20) moet, meenen we, zoo worden opgevat dat niet alleen de macht van het industrieele kapitaal, dat tegenover ons land zich gedroeg als een vreemde en vijandige macht, maar ook de inwendige werking van het handelskapitaal, de nationale kracht sloopte en verbrak.
De ontwikkeling van een nationale kracht in den meer modernen zin van het woord, heeft de heerschappij van het handelskapitaal zelfs nooit toegelaten.
Het industrieele kapitaal schept vergelijkenderwijs een solidariteit van belangen en een nationalen band. Uit den boezem van de moderne kapitalistische maatschappij
- ↑ "Politike Discoursen enz., beschreven door D.C.", Amsterdam 1662, bl. 4 v.v.