Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/279

Deze pagina is gevalideerd

Nog iets anders als de onmisbaarheid van de Hollandsche vrachtvaarders blijkt uit dit dokument. Toen dezen nog met de Engelschen konkurreerden, waren de producenten van het artikel in veel betere konditie, schrijven ze. Nu zij nog maar alleen met hun landgenooten onder de kooplieden te doen hebben, waarvan eenigen ook zelf planters waren, moeten zij genoegen nemen met alle voorwaarden die hun worden gesteld. De koopman, dus, hij die den ruil tot stand brengt en den verkoop bezorgt, is de sterkste partij, de kapitalist, die de prijzen bepaalt:

 
„Welke voldoening, zeggen de schrijvers, de arme planter thans nog smaakt van zijn arbeid sedert de Hollanders uit de vaart verdreven zijn geworden, blijkt uit de klachten van allen hier dat zij thans slaven van de kooplieden zijn, die hun nauwelijks een halven stuiver per pond gunnen voor hun tabak.
Behalve dat, sedert de Hollandsche handel verboden werd, is een groote hoeveelheid tabak door gebrek aan scheepsgelegenheid achtergebleven en bedorven, tot bijna volkomen ondergang van velen hunner.
En dit zal weldra den kleineren man onder hen (driekwart van het geheele getal) geheel ruïneeren en hem brengen in een staat van slavernij tegenover de rest die, omdat zij kooplieden zoowel als planters zijn, des te beter hem zal kunnen onderwerpen".[1]
 

IV

 

De Nederlanders van de 16e en 17e eeuw hebben als volk denzelfden naam gedragen die in den loop der tijden gegeven is geworden aan de Joden als ras—berucht en gevreesd om hun geslepenheid en meedoogenlooze baatzucht in den handel.

In een wereld van enkelvoudige, vóor-kapitalistische waren-produktie veelal nog met direkte, slechts voor gebruik in eigen kring bestemde produktie, is de handel die


  1. Thurloe-papers, V, 80/1.
275