De korrespondent maakt de gevolgtrekking dat de Hollanders en voornamelijk die van Amsterdam, inwendig papisten, mogelijk zelfs wel atheïsten zijn. Er loopen onder de regeerders geen twee of drie waarachtige protestanten, "die in dit gewest alles besturen volgens de eischen van het partikulier belang."
Het wegwerpen van den nationalen trots, ja van menschelijke waardigheid wordt door Goldsmith aan Nederlandsche kooplieden verweten, die, bij uitsluiting van alle andere natiën, toegelaten worden tot den handel in Japan. Waar of onwaar, een beeld of een satire, doet het verhaal ons zien welke voorstelling men zich buitenaf maakte van de vernedering die de uitmuntende vertegenwoordigers van het kapitaal zich somtijds hadden te getroosten. De reiziger uit China, de "wereldburger" die verondersteld wordt zijn indrukken te geven van Engeland en de Engelschen, schrijft ditmaal uit de stad Jeddo, wier bewoners weinig in zijn smaak vallen. "Maar, zegt hij, ofschoon ik de inboorlingen barbaren vind, schijnen mij de Hollandsche handelaren die hier koopmansschap mogen doen, nog meer verachtelijk." "Aan hen heb ik geleerd wat een Europeaan zich laat welgevallen om winst."
De Hollandsche afgezant zal door den keizer worden ontvangen. Kostbare geschenken, den heerscher eerbiedig aangeboden, gaan vooraf, begeleid door muziek en dans. Vervolgens de representant der begunstigde kooplieden met zijn stoet, allen gehuld in zwarte sluiers die hun het uitzicht beletten, en begeleid door daartoe gekozen bedelaars van de straat, een optocht die reeds de vroolijkheid van de stedelingen heeft gaande gemaakt. Na eenig wachten verschijnen zij voor den keizerlijken troon. Op een teeken van een hofbeambte werpt de