Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/287

Deze pagina is gevalideerd

maar kostbare onderneming—en wij verdienen, in plaats van bitse aanmerkingen, veeleer een felicitatie als de vaart op Turkije en de Levant ons een weinig schadeloos komt stellen.[1]

Een onzer reeds genoemde ekonomisten, Pieter de la Court, acht het blijkbaar onnoodig zich op andere autoriteiten te beroepen dan het welbegrepen eigenbelang. Hij geeft in zijn Gronden en Maximen het advies dat de in de kringen der handelskapitalisten gangbare meening blijkbaar ten volle en zeer duidelijk uitdrukt. Men bemoeie zich, vermaant hij, zoo weinig mogelijk met buitenlandsche twisten, vermijde tot elken prijs het oorlogvoeren en bepale zich tot een zuiver defensieve politiek. "Dit," schrijft De la Court, "is tegen den geest van de edellieden, de soldaten en het domme gepeupel, die meenen dat wij daardoor allen roem en reputatie zouden verliezen." Maar de vertegenwoordiger van het kapitaal heeft opgemerkt "dat beschimmeld zilver bij verstandige lieden meer waarde heeft dan blinkend koper"—en dat een Fransche spreekwijze niet ten onrechte zegt: qui en a le profit, en a l'honneur.[2] Zoo werd geschreven ruim twintig jaar na den Munsterschen vrede, toen de ervaring van de Engelsche oorlogen, die de militairen roem genoeg opgeleverd, maar aan de kooplieden schatten geld hadden gekost en ook reeds de nederzettingen in Nieuw Holland doen verloren gaan, de oorlogzuchtigheid althans in de handelswereld aanmerkelijk had getemperd. De tijd van de onbeperkte heerschappij ter zee was ten einde, en de tweede periode in de geschiede-


  1. "....vreemd dat veele personen in Hoog-Duitschland en elders kwalijk nemen de verbindtenis aangezien verscheidene Christen-mogendheden eene dergelijke alliantie hebben gesloten.
    Hebben wij Nederlanders wat meer voordeel of gunstiger kapitulatiën op het stuk van koopmanschap van den Turkschen keizer gekregen, dan deze of gene volken: dat behoorde men ons niet te misgunnen, maar veel meer te kongratuleeren dewijl wij door dezen langdurigen oorlog met den Spanjaard in groote schulden geraakt zijn, en nog dagelijks zware lasten te dragen hebben". (T.a.p., bl. 190/1).
    Om den verboden handel goed te praten, zegt Bakhuizen (t.a.p., bl. 436) bediende men zich van "het volgende sophisme": "de verboden handel brengt, naarmate zij 's Konings landen verarmt, ons groote schatten aan, waaruit wij in staat zijn den oorlog tegen den algemeenen vijand te voeren en de Kerke Gods te schragen."
  2. Gronden en Maximen, bl. 264/5.
283