Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/289

Deze pagina is gevalideerd

"En dit schijnt minder voort te komen uit een voorschrift van het geweten of uit een beginsel van zedelijkheid, dan wel uit een gebruik of gewoonte door den eisch van den handel bij hen ingevoerd, welke handel evenzeer op goede trouw berust als de oorlog op krijgstucht, en zonder welke alles teniet zou gaan, de kooplieden in marskramers veranderen en de soldaten in dieven".[1]

 

V

 

Wij moeten nu, na dit weinige over de manier waarop het kapitaal in zijn oude gedaante en werkzaamheid naar buiten optrad, iets zeggen over zijn exploitatie van de eigen bevolking tot welke de handeldrijvende klasse behoorde. Wij zien daarbij af van hare verrichting als industrieelen, chefs van huisindustrie of manufaktuur, welke verrichting, ofschoon veelal in den persoon van den koopman met dien van den handelaar als zoodanig vereenigd, hier, wijl ekonomisch van geheel anderen aard, buiten beschouwing moet blijven. Het is trouwens reeds gebleken dat in de werkelijkheid de tegenstelling van industrieelen en handelaren zich voortdurend deed gevoelen, zoowel in de buiten- als binnenlandsche kommercieele en finantieele politiek, waarbij in den regel het belang van den handel de sterkste faktor bleek.

Het is ten eerste duidelijk dat het staatkundig gebied van het handelskapitaal niet in aanmerking komt bij de uitgestrektheid van terrein onder het moderne kapitaal. Een talrijke arbeidersklasse, groote oppervlakten voor het verbouwen of delven van grond- en hulpstoffen, voor de oprichting van haar werkplaatsen benevens de woonplaatsen van het volk en alle bijbehoorende inrichtingen,—het handelskapitaal heeft zoo min het een als het ander noodig. De beschikking over grond en menschen in zijn onmiddellijke nabijheid is zijn voornaamste streven niet. Zijn "proletariaat" is het inwonertal van alle Rijken


  1. Temple, t.a.p., bl. 160/1.
285