Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/320

Deze pagina is gevalideerd

stedelijke en provinciale oligarchie zich even spoedig hersteld als zij het onweer van 1747 en '48 te boven was gekomen. "Reeds in 1805", schrijft Dr. H.E. van Gelder, "herleefde de regenten-tijd"[1]. De bevrijding van het juk der Fransche overheersching bracht de oude meesters weer terugen "in de pas aangebroken eeuw moesten nog een viertal decenniën voorbijgaan, vóór het in 1795 begonnen werk met vrucht zou worden voortgezet"[2]. De burgerlijke omwenteling van dat jaar was grootendeels het werk van vreemde helpers geweest; de revolutionnaire klasse[3] "was nog te zwak en ekonomisch te onbeduidend om zich met eigen kracht te doen gelden"[4]; eerst van 1848 dateert in Nederland de heerschappij eener talrijke middelklasse.

De verbruiksbelastingen leverden aan de regeerende klasse het middel op om de kosten der staathuishouding hoofdzakelijk door de lagere bevolkingsklassen te doen dragen. En zij verschaften tevens aan de besturende coterieën de fondsen waaruit het ambt werd beloond en menig extra voordeel genoten. Dit extra voordeel vond men langen tijd in de wijze van heffing. Het pachten van verbruiksbelastingen is een primitief-kapitalistisch bedrijf geweest[5], waarover de regenten de beschikking hadden en dat zij, evenals andere en minder winstgevende bedieningen, slechts tegen direkte of indirekte retributie aan de gegadigden verleenden. De pachters kochten van de regeeringspersonen de bevoegdheid om bepaalde imposten te heffen, en kregen daarmee hun handen vrij om zooveel van de ingezetenen te trekken als de verordeningen slechts veroorloofden. Het stilzwijgend of uitdrukkelijk overeengekomen beding bracht mee dat de pachters de aanzienlijken verschoonden, om met des te


  1. Onverbeterlijke Regenten in "Die Haghe", Bijdragen en Mededeelingen, 1908; bl. 16.
  2. Dr. H.E. v. Gelder, t.a.p.
  3. "De omwenteling had hare overtuigde aanhangers nog altijd bij de middelklasse". (Blok, t.a.p. bl. 7).
  4. Dr. H.E. v. Gelder, t.a.p.
  5. "De verpachting maakt de invordering der belasting tot eene onderneming van nijverheid, waarbij het voor den ondernemer te doen is om, hoe dan ook, zooveel mogelijk winst te behalen." (Mr. S. Vissering, Handboek van Praktische Staathuishoudkunde, 1878, II, 132).
316