Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/339

Deze pagina is gevalideerd
 

DOMELA NIEUWENHUIS GESTORVEN.[1]

 

Voor de ouderen onzer was hij reeds lang geleden gestorven, en voor de jongeren had hij nimmer geleefd.

Toch is Domela Nieuwenhuis ten grave gedragen door duizenden en duizenden van de menschenklasse aan wier welzijn ook ons aller werken is gewijd, en hebben arbeiders zonder tal, mannen en vrouwen, met oprechte, diepe droefheid den stoet zien komen en gaan die de doodsbaar vergezelde. Wij zijn er niet zeker van, dat het sterven van een ander leider van hun beweging, wien ook, een zoo innig verdriet in hun harten zou brengen als nu het overlijden van den ouden man, dien zijn eigen geestverwanten haast nooit meer hoorden of zagen, die geen werkende kracht meer was in hun midden, wiens verleden voor velen het eenige was dat zij van hem wisten.

Hoe, dan, is het gekomen dat een deel van de arbeiders de dood van Domela Nieuwenhuis onbewogen heeft gelaten of bij hen nauwelijks een vluchtige weemoedige herinnering kon wekken, terwijl een ander deel zich diep verslagen en pijnlijk beroofd gevoelde?

De groote toeloop bij de uitvaart van den doode mag niet doen vergeten, dat hij ten slotte weinig aanhangers meer telde. Zijn vereenzaming is pas weer verbroken toen hij overleden was, en de menigte achter het ontzielde lichaam overtrof verre de groep die den levende placht te volgen.

Deze schoone plechtigheid was inderdaad een huldiging van hetgeen Domela Nieuwenhuis voor de Nederlandsche socialistische arbeiders eenmaal is geweest. Hij heeft den naam achtergelaten van te zijn geweest een krachtig en onverschrokken strijder, de legger van grondslagen waarop kon worden voortgebouwd, en dit voorgangerschap te hebben betaald met smaad en lijden. Dat Nieuwenhuis zich als openbare figuur had overleefd, zoodat werkelijk nog slechts bij overlevering zijn politieke persoonlijkheid gekend werd door de massa: hetzij uit eigen herinnering, hetzij uit wat een volgend geslacht had vernomen—het wordt bevestigd door de


  1. Voor het eerst gepubliceerd in De Socialistische Gids (1919).
335