Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/34

Deze pagina is gevalideerd

maakt, en deze proza-schrijvers goed proza? Naar onze redenen behoeft men niet vruchteloos te vragen. Die zijn te lezen in een paar boekdeelen met artikelen. En als wij op die en die gronden dan ons gebrek aan eerbied voor de officieele letterkunde der Hollanders hebben gebaseerd, is het enkel kinderachtig, ja aanmatigend tevens, ons te verwijten dat onze stijl dat gebrek niet bemantelt. Kinderachtig, want het brengt de quaestie tot keutelige proportiën terug: het verschillende literair inzicht is de hoofdzaak, niet de mate van beleefdheid in het publiek maken van dat inzicht aan den dag gelegd; en aanmatigend, want zoo goed als wij staan op ons recht om te zeggen wat wij willen, begeeren wij niemands voorlichting in de manier waarop wij het zeggen. Gij mijne Heeren, hebt respect voor Bilderdijk, voor.... maar het is niet noodig u de namen van uw idealen nogmaals voor de voeten te werpen, gij eert hen, en gij hebt gelijk dat gij dat Iaat merken als gij over hen schrijft. Wij daarentegen, wij gevoelen niets voor hen, en wij winden daar geen doekjes om. Waar is de misdaad? Is ónze blaam aanstootelijker dan uwe lof? Dat kan niet zijn, want lof en blaam beide moeten op een oordeel berusten, en een literair oordeel is een literaire quaestie, die alleen in een nauwkeurige gedachtenwisseling kan worden uitgemaakt, zoo zij al kan worden uitgemaakt. Of is het pedant, af te keuren wat gij toejuicht? Gij zijt te verstandig om dat te meenen. Hij die iets prijst geeft zich zelf recht van spreken, niet minder beslist dan hij die iets veroordeelt. Het is een verschil van gevoelen. En dan zult gij erkennen dat zij enkel uwe vleijers zijn, die u toeroepen, dat wij met u niet mogen verschillen van gevoelen, omdat gij in uwe geschriften getoond hebt, een wel overwogen opinie te bezitten. Gij zelf zult hen terecht wijzen. Het is nutteloos tot iemand te zeggen: gij zult het gevoelen van dien man eerbiedigen, als dat gevoelen berust op eene onjuistheid in uwe oogen.

Laat beide partijen dan blijven gebruik maken van hun recht: gij met achting te spreken van de dingen die gij hoogacht, en wij met geringschatting van wat wij waarde-

30