onevenredigheid waarop wij doelden en waarvan het de verklaring geeft. Nog eenmaal is Domela Nieuwenhuis door talrijke scharen gevierd als held en martelaar, de verlaten grijsaard is ter aarde besteld als de populairste der volkstribunen, tranen zijn gevallen uit oogen die hem schier nimmer hadden aanschouwd en handen droegen hem die de zijne wel nooit hadden gedrukt. Zooveel plaats is er in wat men daarom met recht genoemd heeft het ruime hart van het proletariaat. Zoo overvloedig vergeldt het de aan zijn zaak bewezen diensten. Zoo welbewaard is in dezen bodem de zaadkorrel der herinnering welke plotseling kan ontbloeien tot bloemen van genegenheid en dank.
Intusschen heeft bij het overlijden van Domela Nieuwenhuis een deel slechts van de arbeidersklasse getuigd. Dit deel is van het andere gescheiden door een tijdvak in haar historie. De omstandigheid dat het sektehoofd—de bejaardste niet alleen maar ook de meest verouderde—overleden, neen: begraven is, als ware hij volksleider op het toppunt van zijn grootheid, kan de waarheid niet verbergen dat Domela Nieuwenhuis onherroepelijk tot het verleden behoorde nog eer hij was gestorven. Van een aantal medestanders en volgelingen geldt hetzelfde. Hun deelneming aan den grootschen ommegang zal voor velen de eerste keer zijn geweest na lange tijden van onthouding en onverschilligheid dat zij toetraden tot een publieke aktie en dezen keer ook stellig de allerlaatste. Nadat Nieuwenhuis opgehouden had de man te zijn die hij eenmaal was, had voor hen het openbare leven zijn aantrekkelijkheid verloren. Toen de herder was afgedwaald, moest ook de arme kudde het pad verliezen, en de uitsluitende gehechtheid aan dien éénen verbood het opgaan onder nieuwe leidslieden.
Mochten voor dezen de dagen van weleer een korte poos terugkeeren, en zij nog eenmaal het opperste genot smaken, door den weemoed van het verlies nog verhoogd, van te volgen waar hij voorging, er waren ook deelnemers van een jongere generatie voor wie het verleden door Nieuwenhuis vertegenwoordigd blijvend is