loos vinden. Het nageslacht zal de redenen van dit verschil vergelijken. Men doet wijs als men zijn nageslacht zoekt na te volgen. Zoo gij wilt dat men u later niet in het ongelijk zal stellen, omdat men uwe redenen niet kent, haast u dan en bedenk de grijsheid van uwe haren. Gij hebt liefde voor uwe literatuur, maar onthoud ons dan ook niet de kennis van de charmes die zij voor u bezit. De liefde, zegt men, is blind, maar gij zult de bekoorlijkheden van een genegenheid niet versmaden, die helder ziet. Vaders, zoo onbesuisd kent men u niet. Wij zien u verwonderd aan, als gij óns wilt overtuigen met een beroep op úwe passie. De periode van uitroepen is voorbij en het tijdvak van motieven is aangebroken. Wij verlangen rekenschap. Respecteer in ons uwe grafredenaars. De goede verstaanders, die aan een half woord genoeg hadden, zijn dood, wij begrijpen niet meer uwe gebaren, uwe exclamaties, uwe wenken en knikken. Geef ons volzinnen die krachtig zijn als de winterdag van uw leeftijd, en helder als het ijsveld waarop gij uwe laatste schreden zet. Dan kunnen wij ten minste nog eens samen praten voor gij heengaat, opdat wij niet aan ónze kinderen zullen behoeven te zeggen:—grootvader hield veel van deze boeken, maar hij heeft ons nooit gezegd waarom.
Bovendien: is het ongeoorloofd de vraag te stellen of deze Heeren zoo bijzonder inschikkelijk zijn voor wat zij verkeerd achten? In het geheel niet. Uit de manier waarop zij ons behandelen, b.v., blijkt dat hun eisch geen welgemeend misverstand is, maar alleen de indirecte bekentenis hoe onaangenaam men het vindt, ouder te worden dan zijn reputatie. In het geval van den Heer Alberdingk Thijm is dit zeer frappant. De Nieuwe Gids van December bevatte, in een artikel over kunstkritiek, de opmerking, dat de auteur van die bijdrage de beoordeelingen van den Hoogleeraar voor professorale onkunde hield.
De heer Alberdingk kon die verklaring, al werd zij voorshands zonder nadere motiveering gegeven, aanzien voor de opinie die men in de kringen van jongere schilders en critici over zijne artikelen is toegedaan. Het gaat