III
Maar is dit, zal men wellicht vragen, een genoegzame, afdoende verklaring van het zoo belangrijk geestelijke verschijnsel: het proletarisch atheïsme?
Het antwoord op deze vraag, geachte toehoorders, moge ten slotte in de kortst mogelijke bewoordingen volgen.
Zooals reeds aangeduid, heeft de geschetste ervaring zeer nuttige aanwijzingen gegeven voor de kennis van het wezen van den godsdienst. Men zag een groep van de bevolking in het bezit van een kultuur die haar van veel vroeger bijgeloof had bevrijd. Toch konden ook velen van haar beste vertegenwoordigers zich niet geheel losmaken van traditioneele, in haar eigen kultuur gedeeltelijk gewijzigde denkbeelden. Aldus werd bevestigd wat ook het onderzoek van vroegere godsdienstvormen had geleerd: het geloof aan opperwezens is de uitdrukking van een afhankelijkheidsgevoel, van het besef dat slechts gedeeltelijk begrepen krachten het menschelijk lot besturen.
Ook de moderne bourgeois gevoelt zich nog steeds onderworpen aan machten die hem vreemd zijn gebleven. Hoeveel boomen in het bosch van het kapitalisme hem van nabij bekend mogen wezen, hij heeft het woud in zijn geheel niet leeren kennen. Zijn positie in deze maatschappij belet hem het wezen van haar inrichting en haar werking op de geesten te doorgronden. Zoo komt hij er toe wat hij als goed en kwaad meent te moeten onderscheiden, te stellen op rekening van de menschelijke eigenschappen, waarbij de opvatting bestendigd blijft dat het kwade aan de fouten van de menschen is te wijten, terwijl aan de werking van een heilige macht de drang te danken is, welke in hun goede daden tot uiting komt.
Het socialistisch proletariaat, daarentegen, heeft nog wel niet de feitelijke afhankelijkheid geheel kunnen opheffen, maar alle afhankelijkheid ideëel reeds overwon-