S.D.A.P.—de afdeeling Leeuwarden b.v. telde 17 leden!—een noemenswaard aantal kandidaten in herstemming had kunnen brengen.
Eenmaal zoo ver, moest ook het gehalte van haar vertegenwoordigers zich doen gelden. Dat Troelstra daarbij spoedig optrad als de eerste onder zijns gelijken, was niet vreemd: zijn studie had hem met het werk van wetgevers bekend gemaakt, zijn akademische opleiding hem in de kunst van spreken en in het voeren van debatten geoefend. Niet zonder welwillendheid over het algemeen door de oudere Kamerleden ontvangen: sedert de dagen van Domela Nieuwenhuis' lidmaatschap (van 1888–'91) waren de tijden en met hen de menschen veranderd, moest toch Troelstra dadelijk zijn krachten meten met die van een geheele schaar zeer bekwame en ervaren tegenstanders. Aan de regeeringstafel zaten liberale ministers, meest eenigszins vooruitstrevend gezind, en op de banken tegenover beroemde mannen als Gleichman, Goeman Borgesius, Tak van Poortvliet, Kerdijk, Veegens, Hartogh, Hubrecht, Drucker bij de liberalen, en als Kuyper, Schaepman, De Savornin Loman, bij de kerkelijken.... Dat Troelstra, en na of naast hem Schaper en Van Kol, in deze omgeving die een strijdperk was, weldra naar het algemeen gevoelen, tot de meest uitstekende Kamerleden werden gerekend, doet ons zien, dat tegen de hooge taak welke de socialistische partij in Nederland zich thans kon stellen, haar parlementaire vertegenwoordigers zich opgewassen betoonden. Troelstra in de eerste plaats, meestal met het zwaarste werk belast, werd al dadelijk beschouwd, niet slechts als de leider van zijn kleine fractie, maar als een der leidende persoonlijkheden in het parlement als zoodanig.
Maar de maatschappelijke ontwikkeling had niet alleen een toestand geschapen die de socialisten, als woordvoerders van een opkomende proletarische partij, in staat stelde een aanzienlijke positie in te nemen bij de wetgevende macht—dezelfde oorzaak had ook een voor hun gezag gunstige parlementaire situatie in 't leven geroepen. Want dit besef was nu eindelijk bij sommige