beroepen, heeft men de tekstvervalsching noodig gehad waartegen Engels zelf reeds protesteerde.
II
Eduard Bernstein, zeker evenmin als Engels toen vermoedende hoe ver of waarheen de latere toepassing van die theorie de arbeidersbeweging eenmaal zou voeren, was de eerste om het stuk van Engels tot verdediging van de reformistische theorie ter sprake te brengen. Inderdaad meende Bernstein voor de door hem noodig geachte herziening van de Marxistische of revolutionnaire leer in Engels een helper gevonden te hebben. Deze van zijn standpunt natuurlijk zeer gewichtige ontdekking deelt Bernstein zijn lezers mee in het grondleggende geschrift van de nieuwe richting, 1899 uitgegeven als een verzameling van tevoren in het partij-tijdschrift "Die Neue Zeit" verschenen artikelen. (Vertaling van Ankersmit onder de titel "Voorwaarden tot het Socialisme").
- "De verdienste—schrijft Bernstein—die Engels zich door dit stuk, dat men wel met recht zijn politiek testament kan noemen, voor de socialistische beweging heeft verworven, is stellig niet hoog genoeg te schatten. Er steekt meer in dan het uitspreekt." (Duitsche uitgave, blz. 26).
Niet alle konsekwenties van zijn gewijzigde opvatting, vervolgt Bernstein, kan Engels in deze voorrede een plaats geven, "evenmin kon men van Engels verwachten dat hij de daardoor noodige herziening van de theorie zelf zou ondernemen". Bernstein zelf, weet men, heeft dit laatste voortaan als zijn levenstaak beschouwd, en werkelijk is in de door hem aangewezen richting, met "konsekwenties" waarvan wij ons verbeelden dat ze de bedoelingen van hem en andere pioniers van het reformisme ver te boven gingen, de herziening tot stand gekomen—van de theorie niet alleen maar ook en vooral, helaas, van de practijk.