Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/40

Deze pagina is gevalideerd
 

HET KONINGSCHAP IN NEDERLAND[1]

 

I

 

Voltaire vroeg: "waar zijn de grenzen van de voorrechten van de koningen, en van de vrijheid des volks?—Ik zou u raden," zeide Voltaire, "die vraag rustig te gaan bestudeeren in het stadhuis te Amsterdam."

Gelukkig voor ons dat Voltaire zijn Dictionnaire Philosofique nu niet nog hoeft te schrijven, want hij zou niet meer kunnen verwijzen naar het Stadhuis op den Dam. Integendeel. De Lamme Koning heeft zijn prerogatief uitgestrekt tot dit verblijf dat niet voor vorsten gebouwd was, en sedert heeft een lamme burgerij zich beholpen met de pakzolders en de kantoorlokalen aan een smalle gracht. Sedert Voltaire zuchtend dat hooge huis gedacht als een drempel dien alle vrienden van de vrijheid verlangden te kussen met hun mond, of minstens van verre eerden in hun hart, is de roem van de Nederlandsche vrijheid een banaliteit geworden en is nu een onwaarheid. Er is geen volk dat een grooter percentage van onvrijen heeft aan te wijzen dan Nederland, of een kleinere klasse van uitsluitend-geprivilegeerden. Met al het andere is ook bij ons de vrijheid vervallen. De vrijheid van nu is de ruïne van de vrijheid voor twee eeuwen. Het beschaafde Europa heeft ons in alles overtroffen, ook in de vrijheid van de burgerij. Men bedoelt dit, als men zegt dat de Nederlandsche politieke beschaving is verminderd, men bedoelt dat zij in geringere mate vermeerderd is dan had behooren te geschieden en dan bij andere volken geschied is. De vergelijking is het die nu in ons nadeel uitvalt, die vroeger in ons voordeel was. De faktoren die moeten samenwerken om een absoluut koningschap mogelijk te maken, vindt men in primitieve beschavingstoestanden, en de voorwaarden van een gematigd of constitutioneel koningschap worden bereikbaar naarmate de beschaving vordert. Het staat vast dat in Europa de intellektueele evolutie den constitutioneelen staat heeft gebracht en nu doende is met de republiek. De sociaal-democratie is


  1. Voor het eerst gepubliceerd in "De Nieuwe Gids" (1891)
36