dit voorstel aan en zond Kautsky een proefdruk van het stuk, met de volgende mededeeling:
- "Mijn tekst heeft eenigszins geleden onder bedenkingen van onze Berlijnsche vrienden die erg bang waren voor anti-revolutie-maatregelen, en waarmee ik in de gegeven omstandigheden wel rekening moest houden".
Zoo, dus, kwam Kautsky te weten dat de gedrukte en de geschreven teksten niet geheel met elkaar overeen stemden, en ook wat daarvan de oorzaak was. Zelfs kon hij de strekking van de aangebrachte veranderingen begrijpen—alleen bleef hem de preciese inhoud nog onbekend.
Engels, zagen wij, heeft met de door de partijleiding gewenschte korrekties genoegen genomen. De door hem in eenige brieven aan vrienden uitgesproken verontwaardiging kan daarom niet het verschijnen van zijn Voorrede in de nieuwe gedaante betreffen. Zijn protesten waarvan in ons eerste artikel een is opgenomen—uit een brief aan den schoonzoon van Marx, Paul Lafargue te Parijs—hadden dan ook betrekking op de vorm waarin zijn verhandeling aan het publiek was meegedeeld, niet in het boek, maar in een dagblad: het sociaal-demokratische hoofdorgaan, de Berlijnsche "Vorwärts". Het was over die verschijning dat Engels (1 April '95) aan Kautsky het volgende schreef:
- "Tot mijn verbazing zie ik heden in de "Vorwärts" een uittreksel van mijn inleiding zonder mijn voorkennis afgedrukt en zoo in elkaar geflanst, dat ik als onschadelijke aanbidder van de wettelijkheid tot iedere prijs kom te staan. Des te meer verheugt het me dat het geheel nu in de "Neue Zeit" verschijnt, zoodat deze smadelijke indruk wordt weggenomen. Ik zal Liebknecht zeer beslist mijn meening daarover zeggen en ook aan diegenen, wie zij ook mogen zijn, die hem in de gelegenheid hebben gesteld mijn gevoelens te vervalschen".