op beterschap bij de overheid. Men vindt in die kringen daarom weinig positieve voorstanders van algemeen stemrecht; velen zien daarin een verkrachting van de politieke ongereptheid der groote schare, die liever zuiver moest blijven van staatkunde. De staatkunde, meenen zij, brengt noodzakelijk ellende op de hoofden van hen die er zich meê bemoeien; en er is zonder twijfel eenige traagheid in de weigering om mede te helpen de staatkunde te reinigen van onnoodige bijmengsels.—Ziet deze beschaafde anarchie een republiek in de werkelijkheid, en misbruik van de monarchie om bij de onvrije klasse den eerbied voor het gezag der vrijen te versterken, dan is haar versteldheid niet groot en hare verontwaardiging evenmin. Zij verwacht niet anders van de regeerende klasse, hoe zou zij dus verwonderd kunnen zijn? Heerschen is onrecht doen, meent zij, alle heerschers hebben steeds onrecht gedaan, zonder onrecht te doen kan men niet heerschen; zoo is hare verontwaardiging niet anders dan eene doorgaande minachting voor de machtigen. Dit is de reden waarom deze sterke partij het koningschap in Nederland onaangetast laat, zij is misselijk van alle politiek, ook van het koningschap. Behalve traagheid en Nederlandsche berusting is het belang een andere faktor in hare onverschilligheid; met het koningschap heeft men een onbestemde vrees dat meer instellingen zouden verdwijnen; maar bij velen die wel anders en beter zouden willen is dit, denk ik, toch de hoofdzaak, dat zij zich voor zaken van staatkunde en regeering niet meer warm kunnen maken. Zij mogen zich in het voorbijgaan ergeren over de ongerijmdheid, dat in Holland naast de heerschende côterie een hofhouding staat, waarvan het middenpunt is een kind en een jonge vrouw die in het geheel geen invloed hebben, en nog minder invloed kunnen hebben dan de overleden koning die evenmin het bestuur in handen had, maar de meerderheid in de Tweede Kamer; zij zullen even lachen als zij de opgeschroefde redevoeringen en courantenartikelen zien, maar zij denken dat dit bij journalisten en dignitarissen hoort en gaan weer voort, ieder aan zijn eigen werk.
Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/42
Deze pagina is gevalideerd
38