Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/47

Deze pagina is gevalideerd

dan deze regeerings-taak. Het menschelijke, het geestelijke, het hooge, al wat individualistisch is en behoort te blijven, valt buiten de grens van haar bevoegdheid. De Staat, dat is de Arbeid. De Regeering zijn de handhavers van de orde bij den arbeid, de leiders bij het verrichten van den arbeid, de opzichters over de verdeeling van de vruchten van den arbeid. Als men deze mannen van de toekomst zou willen noemen met namen van tegenwoordig, zou men zeggen, ingenieurs, fabrikanten, landbouwers, magazijnhouders, kooplieden. Van hen de besten en bekwaamsten, door hun meesterschap onze voornaamste dienaren, krachtens hunne diensten onze eenige meesters. Zullen zij de grootste mannen van het land zijn? Het zal zelfs beter wezen indien zij dat niet zijn. Zooveel gezag als zij zullen noodig hebben, moeten zij ontleenen aan hunne bekwaamheid. De grootheid wordt maar ontsierd door wereldsche voornaamheid, zij zullen een burgerkroon dragen, de kroon van menschelijke hoogheid wordt gedragen onzichtbaar en kan niet worden uitgereikt door de menigte. De menigte kan enkel uitmaken wie de meest geschikte personen zijn om voor hare stoffelijke belangen te zorgen. En alleen aan hen zal de macht om te regeeren mogen gegeven worden. Andere invloed, op het denken en het leven, wordt niet gegeven, maar genomen, en is geen macht die eenige ambtelijke erkenning of regeling zou dulden of vragen. Er mag geen luister, geen geloof aan dit eenig-duldbare gezag worden geschonden, het mag niet imponeeren of verblinden. Het moet een precies-omschreven funktie wezen, een verplichting meer dan een voorrecht, een opoffering en geen exploitatie, een taak zooals een andere, alleen zwaarder en voor bekwamere menschen berekend. De nuttigste burgers zullen de hoogste plaatsen bekleeden in den Staat. De grootste mannen zullen de wegwijzers zijn in het Leven. En in het Leven is de Staat niet meer dan het huishouden, van een geheel onbeduidende beteekenis als het goed geregeld is, een onophoudelijke stoornis als er iets aan mankeert. De Staat zal niet goed zijn zoolang men merkt dat hij er is, een dommekracht die onhoor-

43