Wie die dit niét wenschen zou—als het mogelijk was. Maar wij weten immers allen dat tegenwoordig geen enkele vorst in de gelegenheid is zijn volk gelukkig te maken. En dat zeggen zij die zich het meest ingespannen hebben om aan ónze koningen in het bijzonder de macht en dus de middelen daartoe te ontnemen. De oude dichter Beets zegt het op zijn manier aldus:
Gij Koninklijke Vrouwe en Eer der Vrouwen,
Regeerster vroom en vroed,
Wie met gerust gemoed
Een dankbaar volk den staf kan toevertrouwen!
Is niet de waarheid die wij allen weten deze, dat de Regentes nog veel te kort "regeert" om van hare staatkundige geschiktheid bewijzen te hebben kunnen geven? En een andere waarheid die wij ook allen kennen, is, dat het volstrekt geen "dankbaar volk" is geweest die haar het regentschap heeft opgedragen, maar een côterie van belanghebbenden; en dat het regentschap geen "staf" is maar een zinledige titel.—Een andere keer werd stoutweg van de Oranje-vorsten beweerd dat zij goed, edel en groot waren en het goede, edele en groote dat in het volk leefde, hebben opgewekt. De waarheid is weer dat sedert de zeventiende eeuw het Oranjehuis niet anders dan onbeduidende lieden heeft voortgebracht; menschen en vorsten als andere, maar zonder eenige aanspraak op de rhetorische verheffing die een hoveling van Lodewijk XIV, maar geen Amsterdamsch burgemeester van dezen tijd kan vergeven worden. Zijne ambtsvoorgangers die Prins Willem II zouden hebben laten verdrinken in het ondergeloopen polderland, als hij niet gemaakt had dat hij weg kwam, waren op den Oranjezegen minder gesteld.—Ik wil van het gesprokene en geschrevene niet meer aanhalen; de algemeene kritiek is voldoende bewezen, dat niet het koningschap-zelf, want dat hebben onze grootvaders al op zij gezet, maar de exploitatie van de overgebleven traditie door de regeerende klasse, het voorwerp moest zijn van ieders opmerkzaam-