van leelijkheid. Parasieten in het algemeen, ik geloof dat dit een bekende sensatie is, en het bedrijf van parasieten, leven dat door ander leven wordt opgevreten, levend afval, wandelend vullis, niets anders geeft mij zoo den indruk van leelijkheid. De onderdrukking door het kapitalisme, de monopoliseering van alle middelen om aan den kost te komen in weinige handen, dat met het populaire woord uitzuiging zoo dikwijls wordt aangeduid, is even leelijk voor mijne oogen als de bezigheid van een bloedzuiger. Een paar duizend personen verdeeld over de wereld slurpen alles op wat de wereld zich afbeult om te produceeren; hoe harder de menschen werken, hoe magerder zij worden, evenals iemand die een lintwurm heeft, maar de lintwurmen groeien en worden vet en zij zijn moeilijk onschadelijk te maken, zoolang men den kop niet heeft, heeft men niets en het lichaam moet zich aan een hongerkuur onderwerpen alvorens men hopen kan het kapitalisme doodelijk te treffen. Noem een afzichtelijk en onverzadelijk roofdier, dat zich voedt met bloed uit felle wonden vloeiend van levende schepselen, dat de jongen niet ontziet en de grijzen niet versmaadt, dat niets doet als onafgebroken hunkeren naar altijd verschen prooi, een schubbig en vlekkig monster, van een vreemd lichaamstoestel, weinig meer dan een bek om te zwelgen en klauwen om te grijpen, zonder oogen, vadsig, onrein, en gij hebt het kapitalisme nog te beminnelijk genoemd. En dan sluipen er nog andere ongure wezens aan deze zijde van de klasse-grens: de onrechtvaardigheid, de huichelarij, de leugen, de achterklap, de schraapzucht; juist nu heeft de dood van den koning een bende van deze vleermuizen over ons land losgelaten. Zulk een schouwspel van ambtelijke verachting voor de waarheid is zoo leelijk als een danspartij van padden, zoo angstig-suggestief als een naar droomspook van Odilon Redon, en voor de socialistische aesthetiek heeft van de honderd kamerleden maar één aan billijke eischen van oprechtheid en ernst voldaan; ik weet niets fraaiers dan het opstaan en het spreken van den sociaal-demokraat tot negen-ennegentig van zijn medeleden, enkelen zeker uit sleur en
Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/61
Deze pagina is gevalideerd
57