len blijven de menschen die dit onderscheid het sterkst gevoelen en dus het beste kunnen uitdrukken; van de tegenwoordige samenleving vinden wij dit leelijk en dat mooi, omdat de samenleving die wij ons verbeelden, er zus en zoo uitziet. De afschaffing van huishoudelijk gebrek, de invoering van die onbelangrijke maar onontbeerlijke gelijkheid, die voedsel en dekking voor het lijf van ieder mensch in elke begeerde hoeveelheid en soort verkrijgbaar stelt, achten wij, minder directe verfraaiing van het menschelijk bestaan dan wel onmisbare voorwaarden om van een menschelijk bestaan te kunnen spreken; en het zou met de menschen al zeer ellendig gesteld moeten zijn, als de pessimisten gelijk hadden en de wereld een doodelijk-vervelende plaats en een voor hooger leven onvatbare samenkomst zou worden, enkel omdat iedereen verzadigd zou wezen en niemand meer de slaaf van een ander.... Dit is eigenlijk alles wat men u zeggen kan. En bij deze recapitulatie van de vorige bladzijden kan nog worden herhaald de reden waarom gij, wat het aesthetische, en anderen, wat het wetenschappelijke aangaat, de strekking van het socialisme zoozeer miskennen. Gij meent namelijk, op welke gronden weet ik niet recht want in het boek van Bellamy staat het toch niet, dat het socialisme een verdeeling wil van de tegenwoordige bezittingen van het menschdom, een waar arremoedje, zoodat ieder een klein portietje zou krijgen en de gelijkheid vooral een gelijkheid van gebrek zou wezen; gij onderstelt, bij dit voornemen, ons plan om alle overdaad en weelde te verbannen, wat logisch van u gedacht is, want als iedereen van de hedendaagsche rijkdommen wat zou moeten hebben, dan zouden de weelde en de overdaad natuurlijk spoedig moeten verdwijnen; uwe economische premisse is onjuist; de waarheid is, meenen wij, dat er duizendmaal meer zal worden voortgebracht dan thans, wanneer de coöperatie de concurrentie zal vervangen hebben, en als dat waar is, vervalt alle vrees voor de gevolgen van eene inrichting die gedwongen zou zijn alleen op het direct-nuttige te zien. Ook heeft het geen zin ons te verwijten dat wij de klaarblijkelijke ongelijkheid van
Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/76
Deze pagina is gevalideerd
72