iemand die iets gelezen heeft van dat onedele en onverstandige geklets, er zeer opgeruimd en behagelijk van wordt. Gij moet weten dat de economen en de staatslieden de menschen altijd hebben voorgesteld als beesten, die geen grooter plezier en geen anderen prikkel kenden dan vechten om het grootste brok. Als men nu maar eens kon komen met een flinke verdeelingstheorie, die hunne "wetenschap" en tevens "de menschelijke natuur" bevredigde, dan zou het socialisme een eind opschieten, maar het zou wel onmogelijk wezen.—Kom, zegt Bellamy, het is niet de verdeelings-theorie die wij noodig hebben, het zijn de dingen óm te verdeelen, laten wij daar eerst voor zorgen, en als die er zijn, geef dan ieder zooveel als hij wil hebben en zooveel als het kan lijden. Na een afschuwelijken kwakkelwinter van mist en modder is dit een lichte lente-dag. Zijn echt-wetenschappelijk optimisme, zijn scherp inzicht dat de euvelen die wij bestrijden geene inhaerente menschelijke gebreken zijn, zooals een verouderde en bekrompen geleerdheid ons wil laten gelooven, maar de overblijfselen van een barbaarschen tijd die opgeruimd moeten en kunnen worden, en dat onder die resten het blanke menschenlichaam verborgen zit als een meisjes-lijf onder de stijve en grove plunje van een provinciaalsche ingénue,—de inzichten en het optimisme zijn prijzenswaardig en nuttig, de tegenstelling met de dwarsheid en vitterijen van de officieele wetenschap is een indruk van mooi. Bellamy lost zeker geen hoogste levens-raadselen op, een al-omvattend filosoof van menschelijk meest verfijnd bedrijven is hij niet, maar hij marcheert zoo zegevierend door de rijen van penne-helden en verslaat, met een blooten ezelskinnebak, zoo vele cohorten van economische Philistijnen, dat het voor mij, die het omgekeerde van een dichter ben, een genoegen is hem van verre te bewonderen. Zijn muziek-telefoons, zijn Dickens, zijn romans over liefde, zijn winkel-paleizen onder den horen des overvloeds,—ik heb dit allemaal getrouw overgezet, omdat ik niet de geringe zelf-voldoening wou begaan van te peuteren aan het bijwerk. Ook zonder de pedanterie die in eene correctie zou ge-
Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/86
Deze pagina is gevalideerd
82