een onbelemmerd Individualisme noodig heeft, de vorderingen van het Socialisme door de artisten moeten worden toegejuicht. De eenige oprechte vrienden van het Individualisme zijn de socialisten. De individualiteiten van tegenwoordig zijn de spoorwegkoningen, de suikerlords, de steenkool-baronnen, de geldvorsten, de landheeren, de monopolisten in olie, katoen, koper, diamant, ijzer,—nu, de indrukking van dit sjagger-individualisme zal zeker niet erg betreurd worden. Dan pas kan het eenig-ware Individualisme opstaan.
Maar, ten aanzien van deze quaestie, de Kunst in den Socialistischen Staat, doet gij mij een vraag, die ik direct beantwoorden wil. De meening van mijne partij-genooten over de literaire kunst van onzen tijd, en voor zoo'n geval als het besteden van drie honderd duizend gulden voor het schilderij van Millet.
Daar kan ik dit van zeggen. Ten eerste zijn de socialisten van nu geen bewoners van den socialistischen staat van later. Er zijn weinig tegenstanders die dit verschil in het oog houden. De socialisten van nu bestaan uit twee soorten; de personen die, omdat zij zelf het meeste last hebben van de verkeerde werk-inrichting, een andere in de plaats verlangen: de woordvoerders van die personen, èn de enkele leden van de geprivilegeerde klasse die de doelmatigheid van de gewenschte instellingen erkennen en bij zich zelf het klassegevoel hebben weten te verstikken, dat bij de grootere meerderheid al het denken en getuigen beheerscht. Nu zult gij toegeven dat de socialisten van de eerste soort, de arbeiders, niet veel gelegenheid hebben gehad de literaire bekwaamheden te verzamelen, die noodig zijn om de dichters te verstaan die gij bedoelt. Ik vrees dat gij onder hen bijna niemand zult vinden, die deze verzen lezen of begrijpen kan. Maar dat is hun gebrek als arbeiders, niet als socialisten; en bij de bergbewoners van geluk en macht zult gij even weinig vereerders van die poëzie aantreffen; in den regel zullen de arbeiders zwijgen en erkennen dat het te hoog voor hen is, maar de meeste rijken en de meeste geletterden zullen nog juichen in hunne dwaasheid en hardop zeggen,