Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/103

Deze pagina is gevalideerd
99
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

vuurwerk — zooals vroeger, — dit was een brand, angstwekkend. Wat bang werd het den glimlachenden toeschouwer, daar aan het hooge venster.

Mijn wil en mijn daden: — een menner met doorslaande paarden. Ik lachte nog, maar ziende dat het ernst werd, dat er geen houden meer aan was.

Ik gaf toe, wetende dat ik wel moest. En ik had ook mijne vreugde in dit woest en koninklijk rijden. Maar een beklemming, alsof dit niet was wat ik van mijzelven verwacht had.

Want als ik zeide: — »ik wil haar nu zien, ik ga haar zoeken, ik wil haar stem hooren en bij haar zijn, want het is goed en ik wil het« — dan begreep ik terstond, dat ook al was het niet goed, al was het tot schade en verderf van mijzelven, ik toch zóó zou moeten willen. Dat dit niet was willen maar gewild worden. Dat de mensch die zóó leefde niet de mensch was die ik begeerde te zijn.


Tot op een dag — —


Maar hoe is dit gekomen? Wie heeft dit voorbereid? Ik tuur in de verte mijner herinneringen, maar daar is een nevel. Ik zie niet scherp daar. Iemand heeft het gezegd, iemand heeft dit boosaardiglijk zoo gedaan, stil achter mij komende, heimelijk ondergravend mijn huis,