vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
XXV.
Toen ben ik toch teruggekeerd, natuurlijk, toen ik in mij voelde triomf en rust.
Hoewel niet wetend, zooals nu, in woorden, wat dit al beduidde, gaf ik mijn woorden van liefde en mijn daden van troost met groote zekerheid, die toch niet van mij was.
Maar zij was zoo goed en zoo gedwee, dat zij zonder twijfelen of morren, als uit mijn handen aannam het pijn-leven dat ik haar een noodigheid noemde.
En ik ging door de straten verheerlijkt, en ik stond onder de menschen verheerlijkt en ik deed mijn werk geduldig zacht verheerlijkt — door deze kleine, onbekende, eenzaam in het donkere, maar sterk en gestadig stralende vonk van zuivere vereering.
Dit is niet ijdelheid, dit is opvlammende deugd, een zegen.
Zij zag in mij een heilige, — en zoo deed zij mij