Hoe zal ik haar aanduiden, verbergt zij zich ook niet dikwijls voor mijzelven?
Zij is de zuster van het heiligste, en zij is het allervuilste.
Zij draagt Marjon’s schijn en ook haar stemgeluid — en ze heeft ook haar zoete liefkozingen.
Marjon’s woning is het hart der engelen. Marjon’s sfeer is de bij menschen nog niet woonvaste liefde, de nog maar vermoede lust, de vertrouwelijkheid alom en ten uiterste, die vreemd noch eigen onderscheidt.
En het rijk der Booze is daarnaast, daar vlak aan, de lust der volmachtige vrijheid, maar ook vrij van rein en vrij van goed — die nu ook vreemd noch eigen kent, maar in haat, niet in Liefde.
Haar macht is zoo groot, dat zij kan wegnemen den schrik van het walgelijke. Ja het allervuilste kan ze bekoorlijk maken, met een vreemde aantrekkelijkheid. Vrij en als in uiterste vertrouwelijkheid.
Ze is zacht en schoon, met de schrikkelijke en verraderlijke schoonheid der dieren, die van bloedig voedsel leven en van levende prooi.
Als een kat is ze zacht, in koele zelfzuchtige gracie, en de mollige, lenige bewegingen zijn kittelend en streelend-bekoorlijk, zoodat wij haast rillen en nerveus zacht lachen moeten.