vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
XXXIII.
In geenen deele wilde ik dat gelooven. Het krenkte mij. Ik dacht zoo groot te voelen en vond haar denken klein.
Maar telken male, en dit was vele malen, dat ik mij de grootere waande en onbegrepene, ben ik tot beschaming gekomen, bespeurende dat haar teeder-licht, wijd-stil voelen schooner en hooger was dan mijn compact verstand.
Want deze vlottende, teedere, blinkende lichtnevel omvangt meer van het eeuwig schoon en dringt verder in het wezen Gods, dan mijne zwaarder, vastere gedachten.
Mijne sterkere woorden drongen wel door hare ziel en vonden weerstand niet, doch waar zij dood en mat neervielen, leefde haar schoon gevoelen verder nog en raakte heiligheden wonderbaar, die voor mijn blik niet waren.
Beduiden kon zij mij dit niet, want men kan een blinde niet het licht beduiden. Maar beseffen moest ik het toch wel, door veel ervaring, waar ik haar licht toch immer