Deze pagina is gevalideerd
283
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
grootst geluk, dat te eminent was om te kunnen blijven, — en al het leven, de groote zee-branding, la grande houle, en al het gedreun ging door, buiten — en hier was de grootste stille puurheid, hier in ons kamertje — hij slapende — ik geknield —«
Als een groote, blanke bloem, die de teere, teere bladen langzaam ontvouwt in een zoele dood-stille schemering, zoo was dit.
Alleen in zoo hooge spanning van wijding kan zulk wonder gebeuren. In zóó groote rust, in zóó volkomen zoele zachtheid. Wee! de witte teerheid van dit vreemd bloeiend wonder — bij een te helderen licht-schijn, een luchtbeweging te koel. Bewaak den adem van uw lippen, behoed uw minst bewegen, — dat niets schenden zal, achteloos.