vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
XXXIX.
Wat is daar in muziek dat zulke vreugde wekt!
Het is niet altijd, niet gestadig. Langen tijd kan zij, ook de schoonste, niet meer zijn dan een heerlijk spel, prettig te volgen, zoet om lief te hebben.
Maar in enkele, heilige momenten scheurt zij, en zij alleen, de droeve sluier voor mij weg — zoodat Gods machtig licht dan op mij schijnen mag.
Weinige minuten, een half uur soms. Maar dat is genoeg, genoeg voor jaren dankbaarheid, voor eeuwige vrede.
En ik begrijp nu niet meer, wat ik vroeger aldoor gezocht heb, en wat alle menschen nog schijnen te zoeken. Spreken ze niet van geluk, van genot, van deugd, van wijsheid, als begeerlijke dingen, als de dingen die men zoeken moet?
Want zie! — dit is noch geluk, noch wijsheid, noch genot, noch deugd — maar het is het eenigste begeerlijke.