Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/302

Deze pagina is gevalideerd
298
JOHANNES VIATOR.
 

»Weten moet gij innig en gelijkelijk, dat gij wel God zoudt willen zijn, maar niet moogt en niet kunt. Dat gij niet zonder daden kunt zijn, en dat alle uwe daden liggen in de lage rei der menschendaden.«

»En dat deze Daad is de donkerste en laagste, zich buigend tot de droefste diepte van uw menschbestaan.«

»Maar dat deze Daad ook is de hoogste en de heiligste, daar gij dit buigen doet uit niets-ontziende Liefde, met een zich gansch vernederen ter uwen Vaders wille, die dit zoo verlangt.«


»Vergelijk niet met het leven om u. Want uw leven is meer en het lagere verklaart het hoogere niet.«

»Maar wat gij weet, zie dat scherpelijk en wil het ganschelijk, en vraag niet.«

»Vraag niet en bereken niet. Gij leeft in mysteriën waarvan dit de diepste. Gehoorzaam Uwen Vader. Zijn roepen miskent gij niet.«

»Weet en gehoorzaam. Hij is meer dan menschen. Laat uwe Liefde zonder grenzen zijn, uw wil heldhaftig, uwe devotie zonder weifeling.«


»Laat ernst zijn in uwe gedachten want dit is geen spel.«

»En alle schuld, alle schrikkelijke schuld die gij weten