Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/330

Deze pagina is gevalideerd
326
JOHANNES VIATOR.
 

zullen allen aanzitten, en het zal elk rouwen die niets heeft bijgebracht.


Ieder weet het. Want wie bangelijk de veiligheid zoekt en het eigen behagen, en het genot — hij vindt immers rust noch bevrediging?

Maar wie zich durft keeren tegen den kamp, en vastgeloovend toegrijpt in het scherpe, niet om zichzelven maar om Liefde bekommerd, voelt die dan immers niet dat hij zijn wezen bevrediging geeft?


Dat zij toch zoeken het alleruiterste. In Liefde en in Oprechtheid. Aan deze dingen zijn geen grenzen dan die de vrees en het kwade stelt.

Neen, het kan nimmer vergevend genoeg, geen haatdaad, geen kwaad-denking is sterker dan al-vergevende zachtheid.

Zacht ten uiterste voor wat tegen uzelf gaat, hard ten uiterste voor wat tegen de Liefde gaat.


Maar te vreezen en te haten eeuwiglijk, het Dorre, het vuile, het gevloekte leelijk der zinnen, het duffe der ziel, het vuile des lijfs.


En in de dingen van ’t Lijf, die hen zooveel zorg en bekommering bereiden, is dit immers de wet, die elk wel weten kan: