Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/44

Deze pagina is gevalideerd
40
JOHANNES VIATOR.
 

Daar waren ze, de twee. Zij hadden zwartfluweelen kleertjes aan, beiden. En beiden haar als kronkelend goud, lang vallend in edele lenigheid over de kleine schouders, kleine armen. Het was schooner dan goud, het lange haar, zooals ’t weelde-glinsterend neerlag in moede golven op ’t zwart fluweel. Het was transparant amberbruin donker en zijig wit licht, — blonde wentelstroomen van geurig licht-heil over ’t innig-somber, rijk-lichtend fluweelzwart. Uitspreidend waar het raakte de zon in heerlijk waas van louter glans.

Toen ik hen daar zag, de twee, druk-doend in onbewuste gratie, bewegingen van gewichtige nietigheid, lieve linkschheid en zóó kleine aanbiddelijke lustjes en smartjes, die vergingen onder de begeleiding der snel-vooruitkomende en langzaam wat achteraanslepende stemmetjes, — als ’t tjilpen van slapen-gaande vogeltjes, — toen ving daar aan te spelen in mijn ziel een wonderlijk spel van ongekende melodiën.

Want dit was het vreemde, het was als trachtte er een lied in mij zijne modulatiën mee te doen bewegen, met het bewegen dier twee teedere lichamen, met het wenden der kleine schouders, het neigen en rechtdoen der kleine hoofden, het wijd opendoen der in schaduw lichtende oogen, het trillen en geluidloos afglijden en zacht wegvallen van het glanzig haar.

Er was een bijna smartelijke lust in dit streven.